Mijn Wereld combineren met schematherapie
Ze heeft een heerlijke meivakantie gehad. Het hele gezin was vrij. De zekerheid dat haar pleegouders niet de deur uit hoefden voor werk en alle tijd met haar samen waren, deden haar goed. Ze had de rust om met fantasie te knutselen. Ze genoot van de uitjes in de natuur, het samen spelen met zand en de warme zon. De pleegouders zagen eindelijk de rust die ze haar gunden. Het was een goede tijd om het ‘groene gebied van kalm en samen’ te verkennen en te verstevigen.
Toen was er toch weer dat feestje en de eerste schooldag. Onrustig wiebelde ze op haar stoel, ze grapte en grolde tijdens het rekenen en na een aantal waarschuwingen van de juf barstte ze uit op het schoolplein. Ze vertelt verdrietig en hopeloos dat ze de rust en de weg naar het groene gebied weer kwijt is.
We pakken de dierenboom erbij. Verschillende dieren wonen allemaal samen in de boom. Zo heeft zij ook verschillende kanten in zich. Ze heeft blijkbaar een blije kant die zo kon genieten van het spelen met zand, het genieten van het voorlezen en ook zo rustig kon slapen. Ze vindt het vrolijke vogeltje daar bij passen. Ze houdt van het vogeltje en geeft hem een dikke knuffel. Ze geeft hem een plekje in het groene gebied.
Dan kiest ze de vos voor de kant die haar doet wiebelen, grappen en grollen. Ze zet hem in het oranje gebied bij het ‘alleen vuurtje’. ‘Het is een woestijnvos’, grapt ze. Hij is op zoek naar warmte, maar voelt zich toch heel alleen, omdat hij zo veel waarschuwingen krijgt. Er is maar 1 plekje om te zitten bij het ‘alleen vuurtje’. Als ik vraag wanneer de woestijnvos is gekomen om haar te helpen de warmte te vinden, vertelt ze dat het vroeger een poolvos was. Hij had het toen heel koud en was alleen op een ijsschots in het ijsblauwe gebied. Heel stil en alleen. Pleegmoeder vraagt zich af of zijn pootjes dan misschien ook heel koud waren. Na de plaatsing in het pleeggezin kon ze soms op onverklaarbare wijze haar been niet bewegen, of kon ze even niet meer praten.
Ik vraag haar en pleegmoeder naast mij te komen staan bij de uitkijktoren; een veilige plek waar je met je wijze kant je hele wereld kunt overzien. ‘Dus als ik het goed begrijp is de vos op reis? Hij is gestart in het ijsblauwe gebied en is nu in het oranje gebied. Waar zou hij naar toe willen?’ Ze bekijkt de kaart en ziet het warme kampvuur met meerdere plekken in het groene gebied. ‘Ik denk dat hij dat een fijne plek zou vinden’. We bekijken de route en zien dat het een lange weg is, maar dat hij al halverwege is! En dat je eerst door het oranje gebied moet voor je in het groene gebied bent aangekomen. ‘Wat zou hij nodig hebben om de weg naar het groene gebied te vinden?’ ‘Hij vindt het spannend om naar het kampvuur toe te gaan, omdat hij vervelend doet en niet weet of hij er bij hoort.’ Pleegmoeder is geraakt, er vallen zaken op zijn plek. ‘Zullen we hem gaan halen en de weg wijzen? En vertellen dat het fijn is als hij erbij komt?’